Alleluia op m'n 15e
“Dag Yvonne, met Co Jongsma, je kent me misschien nog wel
van de Kindercantorij.” Uhm… ja, natuurlijk kende ik haar nog. De dirigente van
het kinderkoor waar ik een paar jaar had gezongen. Toen zij stopte en er een
andere dirigent kwam, was de lol eraf. Ik hield het, net als steeds meer
anderen, al snel voor gezien. Niet veel later waren er nog 5 leden over en werd
het hele koortje opgedoekt.
En nu had ik, 15 jaar oud inmiddels, de dirigente van dat
kinderkoor aan de telefoon. Ze vertelde me dat ze nog steeds de
Jongerencantorij leidde, een koor waar ik als lid van de Kindercantorij alleen
maar in stille adoratie naar kon opkijken en luisteren, en dat ze op zoek waren
naar een alt. Ze herinnerde zich mijn lage stem, en vroeg of ik zin had om eens
mee te komen repeteren. Hoewel ik bijna niet durfde, zei ik ja.
De eerste repetities wist ik niet wat me overkwam. We zongen
4-stemmig, 5, 6, 7 en 8-stemmig soms. Wat was dit mooi, om deel te zijn van wat
me vroeger zo geweldig leek! Niet lang nadat ik begon, gingen we repeteren voor
het regionale concours. Twee stukken zouden we zingen: Tristis est anima mea
van Kuhnau was het verplichte stuk voor onze afdeling, en Alleluia, van de
Amerikaanse componist Randall Thompson was ons vrije werk. De tekst was niet
indrukwekkend: 64 keer alleluia zongen wij alten. De muziek maakte het stuk tot
wat het was. Het begon zo zacht als ik nog nooit had gezongen. Langzaam,
langzaam bouwde het op. Met iedere zin werd het volume hoger, de spanning
groter. In golven ging de melodie op en neer, soms in warme harmonie, soms in
doordringende dissonanten, van mild geruststellend tot opzwepend en
onheilspellend, om aan het eind weer tot rust te komen in zachte, langzame
laagte.
Op het concours zongen we zoals we nog nooit gezongen
hadden. We hadden het hoogste aantal punten dat er ooit gegeven was, kregen
niet alleen de afdelingsbeker, maar ook de wisselbeker voor het hele concours
en lieten die niet door een afgevaardigde op het podium ophalen, zoals de
andere koren dat deden, maar haalden hem juichend met zijn allen binnen, alsof
we een voetbalelftal waren dat de wereldbeker had gewonnen.
28 Jaar na het telefoontje van Co zit ik nog op hetzelfde
koor, dat allang geen Jongerencantorij meer heet, maar met ons is meegegroeid
naar Cantorij. Af en toe zingen we Alleluia nog, en nog altijd laat ik me
meeslepen en tot rust brengen. Nog altijd herken ik het beginakkoord, weet ik
tussen al die alleluia’s waar het forte wordt en waar piano, en waar fortissimo
of pianississimo.
Als ik het stuk nu voor het eerst zou zingen, zou ik niet
eens weten of ik het echt mooi zou vinden. Het is wel erg Amerikaans, erg
overdreven emotioneel geschreven. Maar het stuk is in mijn ziel gaan zitten, en
daar gaat het niet meer weg. Als ik bejaard ben, en ik hoor het beginakkoord,
dan weet ik nog steeds de fis eruit te pikken en mijn partij krakerig mee te
zingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ik vind het leuk als je een reactie achterlaat!