woensdag 24 juni 2020

Bijna begrepen

Ach gossie, van wie is dit schrift?
Ik zit in mijn kamertje een stapel schriften van groep 4 na te kijken, spelling. De les ging over de dubbele medeklinker die je na een korte klank schrijft. bakker, mollen, dat soort woorden. Het is een van de regels die het belangrijkst en voor veel kinderen in groep 4 ook het moeilijkst is. 
In het schrift dat ik voor me heb, staan de woorden die konden worden overgeschreven keurig netjes en foutloos op de lijntjes, in tegenstelling tot wat ik in de meeste schriften aantref. Maar bij de oefening waarbij de kinderen zelf woorden moesten maken is er iets fout gegaan. Ik sla het schrift dicht en kijk naar de naam die voorop staat.

Ah, ik had het kunnen weten, Krullenmeisje. Krullenmeisje heeft ongeveer alles mee. Ze is mooi, met een lief wipneusje en een prachtige grote zwaaistaart met blonde krullen, ze is lief, altijd vrolijk, iedereen vindt haar aardig, haar werkhouding en werkverzorging zijn pico bello, ze kan goed samenwerken, helpt graag, en zelfs de meest ingewikkelde klasgenootjes zitten het allerliefst bij Krullenmeisje in de buurt.
Alleen gaat het leren zo lastig. Groep 4-teksten lijken wel ingewikkelde toverspreuken, en rekenen is soms net hogere wiskunde. Ze geeft de moed niet op, blijft hard werken, blijft haar best doen. Ze wordt niet boos, of gefrustreerd.
Krullenmeisje blijft haar rustige, vrolijke hardwerkende zelf. 
En nu heeft ze hardwerkend de spellingregel van de dubbele medeklinker BIJNA begrepen. 
In elk woord met een korte klank staat een dubbele medeklinker: kkaten, kkipen….
Keurig geschreven, alles af, bijna goed. Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen er een streep door te zetten. Maar ja, een krul kan ook niet natuurlijk, goed is het immers net niet.
De volgende ochtend haal ik Krullenmeisje direct om half 9 uit de klas. Ik vertel dat ik vind dat ze zo ontzettend netjes heeft gewerkt, en dat het zo fijn is dat ze dat overschrijven zo precies heeft gedaan zonder fouten. Supergoed gekeken!
Bij de oefening op de volgende bladzijde, zeg ik, is er een dingetje dat ze nog niet helemaal begrepen heeft. Dat ga ik haar nog even uitleggen. Dat dit ene dingetje nou juist de essentie van de hele les was, vind ik overbodige informatie. 
Samen bekijken we de woorden, herhalen we wat nou ook alweer de korte klanken zijn, en hoe dat nou ook alweer zit, met die dubbele medeklinker. Ik laat het zien, schrijf het voor: katten, kippen. De dubbele medeklinkers schrijf ik met mijn mooie kleurenpotlood. O ja, nu ziet ze het. Dit kan ze.
Op een kopietje schrijft Krullenmeisje de woorden nog een keer. Glunderend, want de dubbele medeklinker mag met het mooie potlood van de juf. De nieuwe oefening plakken we over de oude heen. Bij gebrek aan plakband en als beloning voor het geleverde werk doen we dat met plaatjes.
Plaatjes van katten en kippen.

woensdag 17 juni 2020

De achterste koe

Tijdens de schrijfcursus schreef ik dit korte stukje bij een foto waar ik eerst niet zoveel bij voelde. Het thema was begrenzing en vrijheid. AL schrijvend voelde ik me steeds meer verbonden met de achterste koe.

Ze staan bij het hek met z'n allen. Nieuwsgierig, hunkerend bijna. Wat is daarbuiten, waar we niet mogen komen? Het dunne prikkeldraad is een onneembare barrière. Ze willen zo graag verder, weg, zelf bepalen, roepen dat het anders moet, al weten ze niet hoe en  wat en waarheen.

Af en toe nemen ze een hapje gras. Lekker, dat wel. Maar daar, verderop, is het daar niet nog lekkerder? Nog malser, minder vertrapt, minder bevuild? 


Van een afstandje bekijk ik ze. Ik snap ze niet. Er is ruimte zat! 
Als je met z'n allen op een kluitje gaat staan, dan zie je alleen maar zwart-wit. Je ziet alleen elkaar, hoort alleen elkaars boe-geroep en neemt het van elkaar over. Meer dan geloei wordt het niet.

Waar ik sta, gewoon, in hetzelfde veld, is het gras groen, sappig en mals, heb ik ruimte genoeg en zing ik mijn eigen liedje.

maandag 15 juni 2020

Een rammelende broodtrommel en een uitpuilende broekzak

“Spring ‘ns… “

Jongetje 2 stond een beetje ongemakkelijk voor me, maar sprong niet. Zojuist had ik jongetje 1 bij me gehad. Die had het wel meteen begrepen. Ze waren d’r ingeluisd. 

Even voor de duidelijkheid: ik hou niet van klikken. Over het algemeen stuur ik kinderen die iets komen vertellen over de zonden van anderen onverrichter zake weer weg. Maar soms vind ik toch dat een kind ergens niet mee weg mag komen. Jongetje 3 was bij me geweest om te vertellen dat jongetje 1 en jongetje 2 knikkers van school mee naar huis wilden nemen. Tja, dat konden we natuurlijk niet hebben.

“Jongetje 1”, had ik gezegd, “ik heb gehoord dat er iets geks aan de hand is met de knikkers van school. Weet jij wat?” Jongetje 1 zei eerst niks en stopte zijn broodtrommel in zijn tas. Bijna dan. De broodtrommel rammelde nogal. Jongetje 1 begreep snel dat deze juf nu niet meer zo makkelijk voor de gek te houden was. De trommel ging open en er lagen, voor geen van ons beiden een verrassing,  een paar knikkers in. Uit eigen beweging stak hij zijn hand in zijn broekzak en haalde daar ook nog een flinke hand vol uit. “Jij weet wel waar die opgeruimd moeten worden he?” Jongetje 1 knikte en ging heen om zijn zonden ongedaan te maken.

Aan jongetje 2 had ik ook gevraagd of hij wist wat er aan de hand was met de knikkers van school. Ook hij wist dat best. “Jongetje 1 wil ze mee naar huis nemen!” “Alleen jongetje 1?” had ik gevraagd. En jongetje 2 had geknikt. Alleen jongetje 1.

“Spring ‘ns” zei ik. Dat  vond ‘ie wel een beetje raar. Ik vroeg het nog een keer. “Spring ‘ns?” Jongetje 2 schuifelde wat, maar wilde liever niet springen. Vriendelijk, maar zonder de optie om te weigeren open te laten zei ik: “Ik wil echt dat je even voor me op en neer springt.” Er was geen ontkomen aan, en jongetje 2 sprong. “Krikrkrikrkrirk” klonk het uit zijn uitpuilende broekzak. Een glimlach met moeite onderdrukkend legde ik hem uit dat de school die knikkers ook moet kopen, dat dat geld kost, en dat het niet de bedoeling is dat kinderen die mee naar huis nemen. Dan zou de school geen geld meer overhouden natuurlijk. Ik sommeerde hem de knikkers netjes op te ruimen waar ze hoorden.

Even later stonden ze buiten naast me. Twee jongetjes die heel graag knikkers hadden gehad, maar die heus wel snapten dat ze die niet zomaar van school mee mochten nemen. “Ja jongetje 1, die moet de school ook gewoon kopen hoor!” zei jongetje 2, met zijn hand in zijn lege broekzak.

maandag 8 juni 2020

DIe zag meneer Buijs niet aankomen

Een kasteel. Of een burcht. Of een paleis. Met daarvoor, daarin of daarop een prinses, eventueel een koning, maar het liefst een prinses. Met een kroon op het hoofd. Trouwens, de meisjes bij de huizen hadden vaak ook een kroontje op, of een feestmuts. En enorme handen, dat ook. 



Op de lagere school, en daarna, blonk ik uit in van alles, maar niet in tekenen. Zesjes, hooguit zevens voor de moeite kreeg ik als er een beoordeling aan gekoppeld moest worden.. Ik herinner me uit de brugklas een heidens karwei van een jungle in Oost-Indische inkt. Elk blaadje had een andere textuur en alles moest ingevuld worden met cirkeltjes, kriebeltjes, streepjes, stipjes, en dan moest je ook nog ergens de suggestie van een zonnestraal in verwerken.
De eindopdracht: juffertjes-in-het-groen

Man, wat deed ik mijn best, en eigenlijk was ik heus een beetje tevreden, tot ik de resultaten van anderen zag. Mijn werk zag er ineens knoeierig en lomp uit. Dat vond meneer Buijs, de excentrieke tekenleraar ook, al heeft hij het vast niet in die bewoordingen gezegd. Wel dat het nogal slordig was. Wist hij veel hoe ik gezwoegd had...





Hoewel ik tekenen als kind leuk vond, werd ik volwassen met het idee het niet te kunnen. En toch, toen we de afgelopen tijd veel thuis waren, iedereen hard aan het werk, en ik daar tussendoor scharrelend mezelf in de weg zat en ook iets "rustigs aan tafel" wilde doen, viel mijn keuze op een tekencursus. Het moest iets korts zijn, want de periode van thuisquarantaine zou immers niet superlang duren en iets dat ik echt wilde leren. Een cursus botanisch tekenen werd het, via de NTI. 

Eerst materiaal verkennen, grafietpotloden, kleurpotloden, aquarelverf. Meten hoe groot de bloem is, dat op papier zetten, precies werken.  Kleuren mengen, waar zit nou eigenlijk echt de schaduw, waar valt licht op? Blaadjes tekenen, bloemen tekenen, uitstapjes naar een ui, een appel, een mango. Het ging niet vanzelf, want een natuurtalent, dat ben ik niet. Maar er lukte steeds meer wel dan niet. Oefenen, oefenen, oefenen. En ik kreeg er steeds meer lol in.

Ik had al vlot door dat verf het niet was voor mij. Hartstikke leuk, maar wat een gedoe. Veel wachten, veel vlekken maken, knoeiboel. Geen progressie ook. Jammer van de gekochte verf, maar die doneer ik dan maar met liefde aan mijn creatieve dochter. 
Maar de kleurpotloden, die liggen me wel. Ik kan het gewoon. Vanochtend, op de dag dat we als school weer helemaal open mochten, kreeg ik de beoordeling van mijn eindopdracht, juffertjes-in-het-groen uit de tuin. Een 8,5! Met mooi commentaar. Goed gekeken, mooie details. Let nog even hier op, en daar op. Maar vooral: geweldig gedaan, en blijf tekenen! En stiekem denk ik: Ha meneer Buijs, die zag je niet aankomen!