donderdag 10 juli 2025

Tranen

"Maar... hoe zit het dan met die ziekte die je niet mag uitspreken? Is dat een virus of een bacterie?"

Serieus kijkt hij zijn klasgenot aan. Die heeft zojuist een presentatie gehouden over virussen. We hebben vandaag maar een klein groepje, 5 jongens en 2 meisjes uit groep 7, 7 kinderen die extra uitdaging kunnen gebruiken en het is de laatste les van het jaar. Ik ben van plan er een vrolijke les van te maken, met papieren vliegtuigjes. Maar soms bepaalt het lot anders.

Ik probeer Vraagsteller een beetje uit de tent te lokken. "Wat bedoel je, die ziekte die je niet mag uitspreken?"

"Nou ja, ehm... k... ehm... maar dat zeg ik liever niet, want dat is geen goed woord, dat mag je niet zeggen..." 

"Hij bedoelt ka-ka!"

Reactie-inhibitie blijft een leerpunt, zijn gedachten nemen een binnendoorweggetje naar buiten. Maar soms vindt ook een juf het handig als er wat door de klas wordt geroepen.  Ik besluit het feit dat hij voor zijn beurt praat te negeren en de opmerking op te pakken.

"Ka-ka?" 

Ja, maar dat mag je dus niet zeggen, dat is een heel erg woord. Iedereen kijkt me verwachtingsvol aan

Presenteerjongen zegt dat hij het niet weet, virus of bacterie. Heel goed, als je het niet weet moet je er niet omheen kletsen en geen antwoord verzinnen, maar gewoon zeggen dat je het niet weet. Hij mag gaan zitten, en bedachtzaam loop ik naar mijn kruk voor in de klas. "Kruk van juf. ALLEEN van juf" staat erop. Ik zit er niet vaak op, maar sommige gesprekken vragen rust.

"Jullie bedoelen kanker", zeg ik. Grote ogen kijken me aan. "en het woord kanker mag je best gebruiken, als het maar over de ziekte gaat. Je mag het niet gebruiken als scheldwoord."

"Ja maar, dat is toch erg om te zeggen?"

Op dat moment besluit ik de boel open te gooien. Dat doe ik niet vaak, het is meestal niet belangrijk en doet niet ter zake. Maar vandaag wel.

"Ik ga jullie uitleggen waarom ik vind dat je het woord kanker wel mag gebruiken. Toen ik 5 jaar was, is mijn moeder overleden aan kanker. Dat was natuurlijk heel verdrietig, en soms vertelde ik dat aan iemand. Maar als ik zei: "mijn moeder is doodgegaan aan kanker" dan schrokken mensen altijd, en dan gingen ze snel over iets anders praten. Ze vonden het zielig, maar ze schrokken vooral ook van het woord.  Na een poosje vertelde ik het liever niet meer. Terwijl het juist zo goed is om te praten als je verdrietig bent. Daarom vind ik het belangrijk dat mensen het wel durven uitspreken. Dat mag gewoon, als je er maar niet mee scheldt."

Ondertussen hou ik de kinderen goed in de gaten. De meiden vooraan kijken me intens maar rustig aan, net als Presenteerjongen. Gewend aan gevoel, en door ervaring, opvoeding of karakter gewend aan praten over wat er is. Voor hen voelt het oké.

Hij die graag grapjes maakt en de boel niet zo serieus neemt, kijkt ernstig voor zich uit en vermijdt mijn blik. Dit is niet het moment voor een geintje, maar hij weet ook nog niet zo goed waarvoor wel.

Binnendoorweggetje kijkt naar beneden. Zijn schouders hangend, zijn hoofd ertussen. Een brokje verdriet met onwil om het toe te laten. Ik zie het en laat het nog even.

De vraagsteller van het begin zit al een poosje met zijn vinger in de lucht. 

"Ik heb twee dingen: De oom van mijn vader is ook overleden aan kanker, maar we zijn er nog wel de dag ervoor op bezoek geweest, en ook nog een tweede ding: wat erg voor je dat je moeder al zo jong doodging." 

De andere kinderen knikken, ja, dat is wel erg.

"Dank je wel, dat is aardig van je. Het was natuurlijk wel heel erg en af en toe ben ik nog steeds wel verdrietig. Maar ik ben ook gewoon heel erg gelukkig, dat kan tegelijk." Knikkende koppies. Ja, dat kunnen ze zich voorstellen, dat kan naast elkaar bestaan.

Nu richt ik me toch tot Binnendoorweggetje. 

"Binnendoorweggetje, ik zie dat jij dit een lastig onderwerp vindt, klopt dat?" Het klopt. In antwoord op mijn vraag begint hij schokkend te huilen. "Ik denk dat jij misschien ook wel iets hebt meegemaakt dat met kanker te maken heeft, is dat zo?" Binnendoorweggetje knikt en zegt niets. Ik ga naast hem zetten en sla een arm om zijn schouder. "Als je wil mag je het vertellen, maar het hoeft niet." 

"Mijn oma! Mijn oma had al 3 keer kanker gehad en ze had nog steeds kanker, maar toen kreeg ze ook nog corona en daar is ze aan overleden!" Dat is veel verdriet. Terwijl ik over zijn rug wrijf, spreek ik zachte woorden over verdriet, en tranen die er mogen zijn. Mijn ogen gaan de klas rond en zien dat ook Vraagsteller inmiddels met roodbetraande ogen vecht tegen zijn verdriet. 

Hij wil het niet, huilen, maar het gebeurt. "Ik kan er gewoon niet tegen als anderen huilen. Ik ben daar niet goed in" 

Nietzoserieus veegt tranen van zijn wangen. "Ja, bij mij is het eigenlijk net zo als bij Vraagsteller. Ik kan er niet tegen als ik iemand anders zie huilen, en helemaal als die bijna nooit huilt."

"Volgens mij kunnen jullie er juist heel goed tegen. Je bent er juist goed in. Je ziet dat iemand verdrietig is en je kunt je inleven in dat verdriet. Dat is niet "er niet tegen kunnen", dat is juist een mooie eigenschap. Ik zou me zorgen maken als je ziet hoe verdrietig Binnendoorweggetje is en het deed je niks. Gevoel is niet eng, en niet gevaarlijk. Het is fijn als je gewoon kunt huilen als je verdrietig bent, anders ontploft het van binnen. En het is fijn als je gewoon de woorden kunt gebruiken die nodig zijn."

We zien hier wel vaker tranen, meestal zijn het tranen van frustratie, van zo uitgedaagd worden dat je tegen je grenzen aanloopt. We hebben het regelmatig over emotieregulatie. Dat betekent niet dat je gevoel er niet mag zijn, maar wel dat je er goed mee om kunt gaan. 

We praten nog wat door, en ik maak nog even een rondje langs alle kinderen. Is het goed zo voor jou? Kunnen we verder met iets anders? We kunnen verder, maar Binnendoorweggetje en Vraagsteller hebben nog even wat tijd nodig. Even een plons water in het gezicht, ademhalen, even schakeltijd.

Ik deel blaadjes uit en een stappenplan voor een papieren vliegtuigje. De meesten beginnen meteen,
Binnendoorweggetje weet nog niet of hij er wel aan toe is, maar kan al snel de verleiding niet weerstaan. Vliegtuigjes van een A4, en even later ook van een A3. Buiten proberen we ze uit. Het is alsof we al het gevoel met de vliegtuigjes vrij laten vliegen.  Lachend, schreeuwend, springend. "Juf! zag je die van mij?" "Die van mij ging op de kop!" "Ha! kijk, die van mij is in de heg geland!" Als we weer in de klas zitten doen we nog even een rondje "wie heeft er nog iets te zeggen"

Vraagsteller neemt het woord: "het gaat weer helemaal goed met me, juf."