Ik had ze al opgemerkt toen ze beneden in de stationshal waren en ik mijn kartonnen bekertje stationscappuccino ging halen. De vader, in bruine kleren, met een baard, en zijn drie zoontjes. Een mooi trappetje van een beetje alternatief geklede jochies, niet ongewoon in deze omgeving. Het jongste broertje met een grote bos ongekamd lang blond haar en, net als zijn grote broers, heldere bruine ogen. Drie vrolijke mannetjes renden heen en weer over de trap en de fietshelling in het staion. De vader stond erbij, zei er niks van. Hij vond kennelijk dat ze niet in de weg liepen. Dat was ook zo, het was niet druk, en zeg nou zelf, zo'n helling heeft een soort aantrekkingskracht die als je 7 of 5 of 3 bent onweerstaanbaar is.
Nu stonden ze vlak bij mij op het perron. De trein die de verkeerde kant op ging reed net weg. "De volgende is het hè?". De twee oudste jongetjes keken naar de klok, naar de secondewijzer die rondging en soms even bleef staan, de grote wjizer, die een stapje versprong toen er een minuut voorbij was. "Wanneer gaat de kleine wijzer verder?"
Toen riep de oudste ineens: "Kijk, ik zie hem! De trein, de trein! Zie je hem? Kijk dan! Daar komt ie aan!!!" De twee oudste jongetjes stonden te springen. Hun kleine broertje keek met zijn grote ogen in de richting waar ze wezen. Vermaakt keken de mensen er omheen naar de enthousiaste jongens. Misschien gingen ze voor het eerst met de trein, of misschien gingen ze iets héél leuks doen...
Het kleinste blonde jongejte zag het ineens ook, daar kwam de trein! Rondspringend riep hij:
" MAMA! Mama!!!!"
De oudste wilde een eindje verderop gaan staan, misschien kwam mama wel uit een anderee deur. "Nee, we moeten hier zijn" zei papa. "Hoe wéét je dat?" "Dat wéét ik gewoon"
Precies voor de jongetjes en hun vader stond een mooie vrouw achter de deur te wachten. "JAAAAA Mama, mama, mama, mama!!!!" Ze stapte uit, met haar grote koffer en handbagage. Ze kreeg de kans niet om even ruimte te maken voor de mensen die nog moesten uitstappen en instappen. Pal voor de deur werd ze bedolven onder knuffels, kussen, omhelzingen, en een klein ongekamd blond jongetje dat uit de grond van zijn hart zei:" Ik heb je zó gemist!" Daarna was de vader aan de beurt, heel even, voor een warme omhelzing, maar daarna de jongens weer.
Geen van de uitstappers of instappers voelde de behoefte een opmerking te maken over ruimte, over in de weg staan, over de verkeerde plek. Ze liepen er gewoon even met vochtige ogen omheen.
Ooit zal het anders gaan, kijken ze nauwelijks op van hun bezigheden als mama na een week op reis terug komt. Zullen ze met hun puberstem "doei" brommen als ze weg gaat. Zullen zij degenen zijn die weggaan, en na een week of meer met een tas vol was weer thuiskomen. Zullen zij degenen zijn die gemist worden. En ook dat zal goed zijn.
Maar nu, nu nog niet. Nu nemen ze mama mee naar huis, eten ze taart om haar thuiskomst te vieren en is haar schoot de rest van de dag het meest felbegeerde plekje in het huis